Het verhaal van Leo Cuppens
Het verhaal van Leo Cuppens
Leestijd: 3 minuten
Leo Cuppens werd in 1920 geboren in de Cuppens molen en hij hield hier een bijnaam voor het leven aan over. Deze molen heette namelijk ook wel de Gebruggemolen en het was een van de vele molens op de Oeterbeek tussen As en Maaseik.
Deze molen lag in het gehucht Berg in Neeroeteren en werd in het dialect Gebrèggemiele genoemd. Vandaar mijn vader zijn bijnaam, Leike Gebrègge. Mijn vader was de jongste van acht kinderen die in hun latere jaren ook allemaal van Gebrègge werden genoemd. Zijn moeder, Maria Aldegonda Vliegen, ofwel Marjoal Gebrègge, mocht tot een van de oudste molenaarsvrouwen van België gerekend worden toen ze in 1969 op 84-jarige leeftijd overleed. Ze was een echt dorpsfiguur en ze was mijn peettante.
Vader Leo trok al vanaf zijn 14e levensjaar naar patisserie Konings om er het vak te leren. Doordeweeks was hij hier hard aan het werk. In het weekend kwam hij, na enkele leveringen van de crème-taarten op zondag middag, op de fiets naar huis in Berg.
Thuis bij zijn moeder gebruikte hij zijn opgedane kennis om vlaaien en koeken te bakken voor de klanten van de molen die in het aangrenzende café bij de molen een pintje kwamen drinken. Er was altijd vlaai en koek in het café, dat wist het hele dorp. Iedereen was welkom en kon genieten van deze gastvrijheid. De mensen van Neeroeteren hebben mij er nog lang op aangesproken dat je vroeger bij Marjoal nooit honger hoefde te hebben.
De oorlog
In 1940 brak de oorlog uit en werd mijn vader gemobiliseerd, waardoor hij meeliep in de achttien daagse veldtocht in mei. Hij belandde na de capitulatie van Leopold de derde in Antwerpen in een bakkerij waar toen al 8000 broden per dag werden gemaakt. Daarna ging hij naar Kontich waar 10 veldovens in een groot magazijn stonden. Hier moesten ze elke dag 3000 broden van 750 gram maken, het rantsoen voor iedere soldaat.
Vanuit Kontich werd hij weggevoerd naar Duitsland waar hij in Maagdenburg, in het oosten van Duitsland, opnieuw in een grote bakkerij terechtkwam. Daar bakten ze met acht man opnieuw 8000 broden van 750 gram per dag. Deze broden gingen naar de krijgsgevangenen die vastzaten in het kamp van Maagdenburg. Hij raakte hier bevriend met Poolse medegevangenen en leerdeeen woordje Pools spreken. Vanuit daar ging hij naar Jabbeke bij Oostende waar hij opnieuw in een industriële bakkerij broden maakte voor de soldaten daar. Het was een warme zomer, schreef hij in zijn receptenboek. Bij een recept uit 1934 schreef hij dat het ook niet altijd zo plezierig was.
Na de oorlog
Na de oorlog leerde hij in 1948 zijn aanstaande vrouw Pauline uit Opoeteren kennen. Ze trouwden op 11 februari in 1950. Ze werkten samen in de bakkerij in Neeroeteren. Het gezin kreeg vier kinderen: Rita, Noël, Luc en Carine. Later kwamen daar nog vier kleinkinderen bij: Leentje, Frank, Kristof en Amelie.
Mijn vader heeft 57 jaar lang met veel plezier en trots als bakker gewerkt. Ik ben blij dat ik daar 14 jaar met hem heb mogen samenwerken, om de fijne kneepjes van het vak te leren. Hierna heb ik met mijn vrouw nog 33 jaar gewerkt in onze eigen bakkerij in Kaulille. Nu, tijdens mijn pensioen, bak ik nog elke dag met veel plezier voor familie en vrienden.
Ik sluit dit verhaal af met een spreuk van mijn vader:
“ Brood is het beste voedsel en wij maken dat met onze handen, onze taak voor deze samenleving is belangrijk, dus doe het met zorg. “
“ Brood is het beste voedsel en wij maken dat met onze handen, onze taak voor deze samenleving is belangrijk, dus doe het met zorg. “
Meer over Noël lezen?